door T. Austin-Sparks
Hoofdstuk 3 - De Rivier en de Troon
“… ik zag gezichten van Godswege” (Ez. 1:1).
“En in het midden daarvan was wat geleek op vier wezens; en dit was hun voorkomen: zij hadden de gedaante van een mens, ieder had vier aangezichten en ieder van hen vier vleugels. Wat hun benen aangaat, deze waren recht; en hun voetzolen waren als die van een kalf en fonkelden als gepolijst koper. Onder hun vleugels waren mensenhanden aan hun vier zijden” (Ez. 1:5-8).
“En ik zag naar de wezens en zie, op de grond naast de wezens, aan de voorzijde van alle vier, was een rad. De aanblik en het maaksel van de raderen was als de schittering van een turkoois; zij hadden alle vier een zelfde vorm; hun aanblik en maaksel was, alsof er een rad was midden in een rad. Als zij gingen, konden zij naar alle vier zijden gaan; zij keerden zich niet om als zij gingen. Hun velgen waren hoog en ontzagwekkend; en bij alle vier waren deze velgen rondom vol ogen. Als de wezens gingen, gingen de raderen naast hen; en als de wezens zich van de grond verhieven, verhieven zich ook de raderen. Waarheen de geest wilde gaan, gingen zij – waarheen de geest wilde gaan” (Ez. 1:15-20)
“Boven het uitspansel boven hun hoofden was wat er uitzag als lazuursteen, dat de vorm had van een troon; en daarboven, op hetgeen een troon geleek, een gedaante, die er uitzag als een mens” (Ez. 1:26).
“Toen bracht hij mij terug naar de ingang van het huis; zie, er stroomde water onder de drempel van het huis uit, oostwaarts” (Ez. 47:1).
We willen nu iets zien van het verband van deze “rivier van water des levens” met de troon, en met de cherubs (wezens) en de raderen, die het symbolisch middel zijn tot de uitoefening van de heerschappij van de troon, en met de Mens op de troon. We hebben in het Nieuwe Testament de tegenhanger hiervan gezien: Jezus, opgewekt en gezeten “ver boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en alle naam, die genoemd wordt niet alleen in deze, maar ook in de toekomende eeuw” (Ef. 1:21 en 22). En vanuit deze verhoogde Heer stroomt op de dag van Zijn verhoging en verheerlijking, Pinksteren, een rivier via het Huis, de gemeente, naar alle volkeren. Het is nodig dat we duidelijk zien wat dit ons in onze tijd te zeggen heeft.
De toestand van de gemeente raakt de hele schepping
Het boek Openbaring, dat in veel opzichten verwant is aan de profetieën van Ezechiël, werpt enig licht op dit onderwerp. Het boek Openbaring werd speciaal geschreven met betrekking tot de geestelijke afval van de gemeente – want alles hangt samen met de gemeente, zelfs de volkeren en het koninkrijk van Satan. Deze nemen een grote plaats in in dit boek, maar God begint met de gemeente, vertegenwoordigd in de gemeenten, en eindigt met de gemeente, uitgedrukt in het hemelse Jeruzalem, en alles wat daartussenin staat hangt samen met de gemeente. Dit boek werd dus geschreven vanwege de afval en terugval van de gemeente van haar oorspronkelijke positie, en het bevat één allesomvattend argument dat alles afhangt van de geestelijke toestand van de gemeente.
Dat werpt licht op het boek Ezechiël, omdat het met hetzelfde doel geschreven werd. Historisch hangt het samen met de afval en terugval van Israël. Maar dat raakt ook de volkeren; alle koninkrijken hangen hiermee samen. Wat met dit volk gebeurt, heeft zijn uitwerking op alle andere volken. Deze schepping is één geheel en dat wat God in het middelpunt gezet heeft, Zijn eigen volk, is iets wat van belang is voor de hele schepping. Paulus maakt dat uitdrukkelijk duidelijk als hij zegt: “Want wij weten, dat tot nu toe de ganse schepping in al haar delen zucht en in barensnood is …” Waar wacht ze op? “Op het openbaar worden der zonen Gods” (Rom. 8:22,19). Alles hangt samen met dit ene: Gods interesse in Zijn eigen volk, Gods doel met Zijn eigen volk. Het volk van God is niet alleen het middelpunt van Gods belangen, maar het beďnvloedt al het andere. De duivel weet dat, en wij moeten dit ook weten. Hoe belangrijk is het dus dat het volk van de Here in goede conditie is, zoals Hij dat bedoeld heeft. We kunnen onmogelijk het belang ervan overdrijven of teveel benadrukken, dat de gemeente in een goede conditie is.
De rivier van het water des levens, die zoals we gezien hebben uit het commentaar van Johannes, niets anders is dan de heilige Geest zelf, uitgedrukt in volheid, heeft in de eerste plaats te maken met het volk van God, de gemeente, het huis van God, en dan door hen met de volken. De bijbel maakt dat heel duidelijk in Genesis; de rivier die uit de hof stroomt in Genesis 2:10 is dezelfde als die in Ezechiël 47. Heel het land wordt beďnvloed door de rivier. En aan het eind, in Openbaring, is dat ook zo. De rivier stroomt uit, geeft leven aan de boom, en “de bladeren van de boom zijn tot genezing van de volkeren” (Op. 22:2). U ziet dus dat wat in het binnenste van het volk van God is, moet uitstromen naar wat in deze wereld is om het karakter te geven. De bedoeling van de Here is dat Zijn kinderen allereerst leven en overvloed van Hem zullen ontvangen door de heilige Geest, en wel zo overvloedig dat er stromen van levend water uit hun binnenste vloeien. Uiteraard is het heel belangrijk om te ontvangen. “Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke”. En dan, als hij zelf vol is, “zullen stromen van levend water uit zijn binnenste vloeien”. Dit is de bedoeling van God.
De Cherubs
De cherubs, de “wezens”, zijn het middel waardoor het gezag van de troon wordt uitgeoefend. Ze worden niet minder dan acht keer uitvoerig genoemd in de bijbel en nog veel andere keren wordt naar hen verwezen. In Genesis staan ze buiten de hof, om de weg naar de boom des levens te bewaken. In Exodus zijn ze in het heiligdom, in rusttoestand; niet langer buiten, maar binnen. Wat dit betekent zien we in een volgend hoofdstuk. In het boek Koningen staan ze en wachten: ze wachten op de koning. In Jesaja 6 vliegen ze met een gloeiende kool. In Openbaring 4 zingen en aanbidden ze. In Ezechiël, waar ze twee keer voluit genoemd worden, in hoofdstuk 1 en hoofdstuk 10, zien ze en gaan recht voor zich uit – visie en actie – en zo overzien ze de hele situatie en doen er iets aan. We merken op dat hun energie de energie van de heilige Geest is. De Geest is in hen – de geest der wezens (1:20); en de geest is in de raderen – de actieve kracht en energie is die van de Geest, die alles ziet en overal actief is met betrekking tot wat er gezien wordt.
De raad van God in werking
Ik ga u niet vertellen wat de cherubs zijn. Er bestaan talloze interpretaties. De meest recente en volledige is dat het symbolen zijn van de gemeente. Maar ik ga dat zelfs niet zeggen. Wat ze ook zijn, ze zijn in ieder geval de belichaming van de principes van de troon – de Mens op de troon die Zijn eeuwig voornemen uitwerkt. Paulus vat dit alles in één zin samen: “Die in alles werkt naar de raad van zijn wil” (Ef. 1:11). Het is de raad van God in werking. Dat te zien moet ons genoeg zijn. Maar wat is het een machtig iets! Kijk naar al die kenmerken hier in het eerste hoofdstuk van Ezechiël – kenmerken van actie, van leven. Het is overvloedig leven, er zijn stormwinden, er zijn ratelende wielen, vele ogen, rennende voeten, er is een consequent volhardend rechtuit gaan, er is vlammende bliksem, een gloeiende kool, er zijn wolken en wervelwinden – onafgebroken activiteit. En wat betekent dit allemaal? Het betekent tomeloze energie. “Die in alles werkt naar de raad van zijn wil” – dat woord “werkt” komt van het Griekse werkwoord energeo, waar ons woord energie vandaan komt – “die alle dingen ‘energetiseert’ naar de raad van zijn wil”. En Paulus maakt heel duidelijk dat dat nu is, in deze bedeling.
Ik geloof dat we bij alle andere dingen die nodig zijn, dit ene in het bijzonder moeten terugwinnen: we moeten weer terug naar een zekerheid en vertrouwen en overtuiging dat, hoe de dingen ook lijken te zijn, het nog steeds zo is, ook vandaag, dat God Zijn raad uitwerkt door alle dingen, boven alle dingen, achter alle dingen – Hij gaat door. Ononderbroken in Zijn handelen, nooit afwijkend van Zijn plan, met een ontzaglijke energie, werkt Hij in alle dingen naar de raad van Zijn eigen wil. Soms, als we om ons heen kijken, vragen we ons af of God wel iets doet en in onze bidstonden proberen we God zover te krijgen dat Hij iets doet. Wat we ons moeten realiseren is dat God aan het werk is en wij moeten op één lijn komen met Zijn handelen. Misschien doet Hij niet wat wij graag willen of wat wij denken dat Hij zou moeten doen, of Hij doet het niet op de manier waarop Hij het in onze ogen zou moeten doen. Hij gebruikt niet de middelen waarvan wij denken dat Hij ze hoort te gebruiken – onze middelen, ons werk. Misschien doet Hij het helemaal niet, maar Hij werkt naar Zijn doel toe, Zijn voornemen, aanhoudend, volhardend, zonder af te wijken; en wat voor Gods volk nodig is, is dat het in de rechte sporen komt van Zijn eeuwige handelwijze.
Want Hij gaat door, ook in onze tijd; we kunnen het min of meer zien in de wereld. Maar of we het zien of niet, het feit blijft hetzelfde – of onze bijbel is niet correct en Paulus had het bij het verkeerde eind! En het maakt mij blij als ik zie dat Paulus pas ten volle Gods eeuwig voornemen zag toen hij niet langer de wereld rondreisde en al zijn geweldige activiteiten onder de volken beknot werden. Toen schreef hij deze brief aan de Efeziërs, waarin we lezen over de eeuwige raadslagen van God. Is dat niet heerlijk? Als we uit ons werk gehaald worden, als we niet meer bezig kunnen zijn met allerlei dingen, als we misschien fysiek niet in staat zijn iets te doen, gaat God door. Soms denken we dat als wij stoppen, God ook wel zal moeten stoppen, en als wij niet gaan, zal God ook wel niet kunnen gaan! O nee, Hij gaat door – Hij gaat door! Dat we Zijn doen en laten mogen begrijpen en daarin binnengaan.
Dit is waar het hier in Ezechiël over gaat. In de eerste plaats zien we het middel: vier levende wezens, vier aspecten. Vier is altijd het getal van wat universeel is. Je hebt de vier winden, vier windrichtingen, en de vier jaargetijden. Alles wat universeel is bestaat uit vier. Aan het eind van de bijbel lezen we dat de stad vierkant is en dat de poorten open zijn aan de vier zijden – dat is de universele heerschappij. God handelt, maar niet op menselijke manier. Hij laat Zich niet vangen in ons klein hoekje. God heeft geweldige universele belangen op het hart en wij hebben ook een veel ruimere blik nodig.
Dan de allesbeheersende factor. Dat is de Geest. “En zij gingen ieder recht voor zich uit; waarheen de geest wilde gaan, gingen zij” (Ez. 1:12). De Geest bestuurt alles.
In de derde plaats hebben we het allesomvattende kenmerk: de mens. Daar is de Mens op de troon, maar ook het menselijke aspect van de cherubs. Let op hoe dit gezegd wordt: “Zij hadden de gedaante van een mens” en dan volgen de andere omschrijvingen. De leeuw, het rund, de adelaar, maar het gezicht van de mens is het bepalende kenmerk van deze wezens, het middel om Gods raad uit te voeren. Het gaat om de mens, het is door de mens, het is alles met het oog op Gods plan met de mens. Het is een Mens die op de troon zit. Jazeker, God zelf, maar vergeet niet dat God een Mens verheerlijkt heeft. Dat was Zijn plan vanaf het allereerste begin. Nu heeft Hij Hem daar in heerlijkheid en nu is het Zijn voornemen en raad om de mens gelijkvormig te maken aan het beeld van die Mens. Alles wat zich hier afspeelt is Gods activiteit om een corporatieve en gezamenlijke mens te krijgen, die overeenkomt met de Mens die verheerlijkt is.
Wat een geweldig iets! God die krachtig werkt in ons leven, in geduldige volharding. Wat een enorme energie schuilt er achter het geduld van God met ons! We zouden geen dag door kunnen gaan als Zijn geduld niet gepaard ging met Zijn tomeloze energie. Prijs God, lieve vrienden, God gaat recht toe, recht aan met ons – laten we ons daarmee troosten. Ik dank God daarvoor! Vele malen ben ik op een zijspoor terechtgekomen, ben ik van de rechte weg af gegaan. Ik heb mijn jeneverstruiken opgezocht en ben in de schaduw daarvan gaan zitten, en heb gezegd: “Het is genoeg, o Here, neem mijn leven maar weg, het dient nergens toe”. Vele malen hebben we zo gehandeld en de moed verloren om wat we zagen in onszelf, of de moeilijkheden in anderen of om de teleurstellingen onderweg. En toch, hoe vaak we ook afgedwaald zijn, we zijn steeds terug gekomen, op de een of andere manier. Niet door onze eigen beslissing of kracht, maar we zijn weer op de been geholpen en we zijn weer doorgegaan. Het betekent eenvoudig dat God niet opgeeft, God gaat door! Broeder of zuster, als u vandaag wanhoopt en ontmoedigd bent, dan bent u dat, niet God. God gaat door. Geloof het. Klem u hieraan vast: God gaat door, Hij heeft het nog niet opgegeven!
Laten we dit geloven en ons eraan vasthouden. God gaat door en Hij gaat recht op Zijn doel af, aanhoudend, zonder af te wijken. Grijp dat vast! Het probleem was dat Israël God had verlaten. Als we de moed verloren hebben, moge de Heer ons vandaag helpen weer op te staan in geloof en ons opnieuw aan Hem vast te klemmen. Prijs God, Hij heeft ons van Zijn Geest gegeven! We kunnen de Geest vastgrijpen en het leven grijpen, zoals Paulus schrijft aan Timotheüs: “Grijp het eeuwige leven” (1 Tim. 6:12). Dat leven gaat door. Hier is leven, volheid van leven belichaamd of vertegenwoordigd in deze cherubs, deze wezens – en het gaat door. Als u liever de beeldspraak van de rivier hebt – duik erin en laat u meenemen! “Grijp het eeuwige leven”.
T. Austin-Sparks wilde dat wat om niet werd ontvangen ook om niet wordt gegeven, zodat zijn boeken en artikelen geen copyrights kennen - toen noch nu. Het gebruik van deze artikelen slaat u dus vrij, maar als u iets van deze site doorgeeft aan anderen vragen we u wel dit net zo te doen, d.w.z. zonder aanpassingen, kosten of copyrights.